Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide Naomi tot haar schoondochter: Gezegend zij [36]den HEERE, [37]Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de [38]levenden en aan de [39]doden! Voorts zeide Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een van onze [40]lossers. 36. Dat is, van den Heere. Vergelijk Gen.24:31, en onder, hfdst.3 vs.10. 37. Namelijk, Boaz. 38. Aan u en mij. 39. Mijn verstorven man en beide zonen, zijnde van zijn bloed, om wier wil en gedachtenis hij ons beiden goed heeft gedaan; of, wien hij in hun leven goed heeft gedaan, gelijk hij nu aan ons doet, om hunnentwil. 40. Dat is, die recht heeft ons erfgoed en personen, vervreemd en verkocht zijnde, vanwege naaste bloedverwantschap te lossen, weder te kopen en vrij te maken, en zelfs ook u ten huwelijk te nemen, naar de wetten, Lev.25:25,47, enz.; Deut.25:5, enz.; Matth.22:24, enz.